De geheimzinnige ster
Blackstar – David Bowie. Een recensie.
Looking for the real David is like trying to find Harry Lime, the elusive character in Graham Greene’s ‘The Third Man’.
(Ray Davies, 2015)
Met Blackstar heeft Citizen Bowie op het nippertje nog zijn rosebud aan ons nagelaten. Je zou denken dat Bowie in de leer is geweest bij Orson Welles. Beiden waren mecaniciens van mythe en mysterie. Waar staat rosebud voor? Wat betekent Blackstar? Is Bowie’s zwanenzang een kunstwerk van een aangekondigde dood zoals Robert van Gijssel in de Volkskrant schrijft? Of is het allemaal much ado about nothing.
Niets is wat het lijkt. De filosoof Simon Critchley heeft een heel boek volgeschreven over de betekenissenwereld van David Bowie. Het viel Critchley op dat het woord ‘nothing’ veelvuldig en prominent voorkomt in het repertoire van Bowie. Denk aan: We’re Nothing and Nothing will help us (Heroes). Uit het niets komt het Bowie-universum voort. Bowie’s Big Bang. Is dit echter allesverklarend, en wat is dan dat ‘niets’? Betekent ‘niets’ iets? Als je aan boord gaat van de Bowie boot, kom je al snel in het vaarwater der solipsisme.
Het valt niet te ontkennen dat het album Blackstar elementen bevat van een driehoeksverhouding tussen leven, dood en kunst. Er is geen Freud nodig om tekstregels als Look up here, I’m Heaven / I’ve got scars that can’t be seen / I’ve got drama, can’t be stolen / Everybody knows me know (Lazarus) te duiden. Hier zingt Bowie over zichzelf, wetende dat hij zal sterven aan kanker, wetende dat ‘wij’ er uiteindelijk achter zullen komen. En zo zijn er nog een aantal overtuigende bewijsstukken aan te voeren, dat Blackstar een kunstig vormgegeven logboek is van een stervende kunstenaar.
Toch zijn hier ook kanttekeningen bij te plaatsen. Het nummer Lazarus, voor een gedeelte autobiografisch (en alleen achteraf gezien!), was in eerste instantie geschreven voor de musical Lazarus, waarin de lotgevallen van het personage Thomas Jerome Newton na de gebeurtenissen in The Man who fell to Earth, centraal staan. David Bowie speelde Newton in de film The Man who Fell to Earth, al zover terug als 1976. Het personage Newton uit de oorspronkelijke roman van Walter Tevis is nog ouder. Het boek verscheen in 1963. Waarmee ik wil aangegeven dat het personage van Newton een eigen geschiedenis heeft. Het is bekend dat Bowie moeiteloos de rol van Newton wist te vertolken ten tijde van de filmversie. Hij speelde gewoon zichzelf, liet hij zich eens ontvallen. Maar het gaat te ver te stellen dat Newton Bowie is. Te stellen dat Newton het enige geesteskind van Bowie is, klopt ook niet.
Het album Blackstar is overduidelijk wel het geesteskind van Bowie. Het is vol van betekenis, maar is ook vervuld van schijnbetekenis. Everybody knows me now. Het paradoxale is dat het tegenovergestelde misschien nog meer waarheid bevat. En dat maakt Bowie zo fascinerend. En de muziek – vergeet de muziek niet! – is betoverend op Blackstar. Het titelnummer Blackstar waarmee het album opent is als een opiumroes. Het is hypnotiserend in het begin. Halverwege lijkt de mist te klaren. Maar dit blijkt dan ook weer een verradelijk visioen, als de dromerigheid verdampt, en we terugkeren naar nachtmerrieland. ‘Tis a pity she was a whore is vervolgens heerlijk bonkers, zoals ze dat in Engeland zouden zeggen. Bowie bezingt zijn innerlijke Jean Genet. Hij zingt als een aan lager wal geraakte Bryan Ferry. De muzikale begeleiding klinkt als het huisorkest van The Muppets, die een muzikale homage brengen aan het Sun Ra Arkestra. Kant A besluit met Lazarus. Het begint en eindigt met een gitaarlijn die sterk doet denken aan The Cure circa Disintegration. De sfeer is gedragen en beklemmend, met even enkele lichtstralen in de duisternis.
Kant B opent met Sue (or in a Season of Crime). Het is een nieuwe versie van de single die Bowie al uitbracht in 2014. De oorspronkelijke versie, opgenomen met de New Yorkse big band van Maria Schneider, kenmerkte zich door een jazzy film noir-sfeer. Hardgekookt drama in de traditie van Amerikaanse crime writers als Jim Thompson en James M. Cain. De nieuwe versie is koortsachtiger. Het klinkt alsof een zenuwinzinking nabij is. Tegelijkertijd is het vreemd opzwepend. Girl loves me is real horrorshow, my brothers. Cryptofoon en gelardeerd met het vocabulaire van zowel Nadsat als Polari. Het praatzingen van Bowie is fantabulosa. Dollar Days behoort tot het beste van Bowie’s balladerie. Het is in meerdere opzichten een ontroerend en bevlogen afscheidslied. De pijn wordt niet verbloemd. Het lied is zeer melodieus met verrukkelijk saxofoonspel van Donny McCaslin. If I’ll never see the English Evergreens I’m running to / It’s nothing to me / It’s nothing to see. Het laat mij niet onberoerd. De afsluiter I can’t give everything away klinkt aanvankelijk lichtelijk teleurstellend. Het is te waterig. Maar als Bowie zo meeslepend blijft zingen dat hij niet alles kan weggeven, smelt het hart dan toch. Het eindigt met wederom mooi saxwerk, en een miniatuur van een melancholiek gekleurde gitaarsolo, herinnerend aan Robert Fripp, ooit in de Berlijnse dagen ‘partner in crime’ van Bowie.
Bowie schreef in 1993 een essay, voetnoot bij de de cd The Buddha of Suburbia, waarin hij het volgende opmerkte over zijn muzikale ambitie: “My own personal ambition is to create a music form that captures a mixture of sadness and grandeur on the one hand, expectancy and the organization of chaos on the other. A music that relinquishes its hold upon the 20th century, yet searches-out that which was stimulating and productive as a basis from which to work in the 21st century.”
Het album Blackstar is het testament van die ambitie. Het testament van The prettiest Star, de geheimzinnige ster.