• Literatuur,  Schaken

    De illusie van een gesloten verdediging

    Eelko Schmeits leest achterstevoren

        De verdediging, Vladimir Nabokov

    Curt von Bardeleben


    Het verhaal gaat dat de excentrieke Duitse schaker Curt von Bardeleben in 1924 zichzelf van het leven beroofde door uit een raam van een Berlijns appartement te springen. Het tragische einde van von Bardeleben zal de destijds in Berlijn in ballingschap levende schrijver en schaakliefhebber Vladimir Nabokov ongetwijfeld ter ore zijn gekomen. In 1930 verscheen, onder zijn nom de plume V. Sirin, de roman De verdediging (Zasjtsjita Luzjina) waarin een wereldvreemde grootmeester in het schaken, genaamd Luzjin, een fataal Von Bardelebentje pleegt. Behalve het vallen uit ramen, vallen Luzhin en von Bardeleben ook ten prooi aan het trauma van een vernietigende zenuwslopende nederlaag, met littekens in de tere schaakgeest als blijvende herinneringen.

    Von Bardeleben gold als een van de beste grootmeesters van het Duitse Keizerrijk.  Toch wordt hij niet in eerste instantie als een grootheid herinnerd. De herinnering aan von Bardeleben is altijd verbonden met een van de onsterfelijke partijen in de schaakgeschiedenis, een onsterfelijke nederlaag voor von Bardeleben. Deze partij staat bekend als “The Battle of Hastings”. De locatie was Hastings, het jaar was 1895, en de tegenstander was Wilhelm Steinitz. Een woeste witte toren walste zich een weg door de verdedigingslinie van het zwarte kamp. Von Bardeleben, de speler met de zwarte stukken, zag dat de aanval van wit niet meer te stoppen was. Legendarisch is vervolgens het weglopen van von Bardeleben uit de zaal op het moment surprême van de partij. Volgens Tim Krabbé deed Von Bardeleben dit uit protest tegen het rumoerige applaus voor de andere winnaars in de zaal (Een Fischer walkout avant la lettre), dit in tegenstelling tot de notie dat von Bardeleben de aanstaande nederlaag niet kon verkroppen. Hoe dan ook, von Bardeleben verloor op tijd. De rest van het toernooi was voor von Bardeleben een lijdensweg.

    Wederom Krabbé in 2004 over von Bardeleben: “De Berlijner Kurt Von Bardeleben (1861-1924), jurist maar vooral schaker en schaakschrijver, wordt beschreven als breekbaar, teruggetrokken, gevoelig, en ongezond; te zacht voor het harde toernooileven. Hij pleegde zelfmoord door uit een raam te springen. Maar behalve door zijn onsterfelijke verliespartij leeft hij juist daardoor voort; Nabokov schonk die sprong aan zijn grootmeester Luzhin, de treurige held van zijn roman De Verdediging.”

    In De verdediging wordt een monsterlijke partij in een kandidatenmatch Luzjin ook te machtig. De partij tegen zijn grote rivaal Turati wordt weliswaar afgebroken, maar grote ontreddering en verwarring treft Luzjin; De partij en de match wordt nooit meer voortgezet. Een zenuwinzinking volgt en als het weer iets beter met hem lijkt te gaan, begint Luzjin overal om hem heen, en dwars door de tijd, patronen, herhalingen en variaties te zien zoals in een zeer gecompliceerde en verheven vorm van blindschaak. Het is een strijd die hij nooit kan winnen, maar die ook nog eens nooit lijkt op te houden. Zijn uitgekiende metafysische ‘verdediging’ wordt systematisch ontrafeld door zijn onzichtbare tegenstander; Deze kwelduivel van een hogere denkorde eist het hoofd van Luzjin, met ‘zelf-mat’ (zoals Nabokov de zelfmoord in zijn latere voorwoord voor De verdediging omschreef) als de laatste onvermijdelijke zet volgens de bizarre logica in het hoofd van Luzjin .

    Fragment uit De Verdediging (pagina 137, uitgave De Bezige Bij, 1967) over de finale momenten van de afgebroken partij tegen Turati:

    “Luzjin bereidde een aanval voor, maar moest eerst een doolhof van varianten verkennen, waarin elk van zijn stappen een gevaarlijk echo wekte, en begon langdurig te peinzen: het leek alsof hij zich nog één laatste, kolossale inspanning moest getroosten – dan zou hij de geheime zet vinden die leidde naar de overwinning. Plotseling gebeurde er iets buiten zijn wezen, een verzengende pijn – hij stootte een luide kreet uit, schudde zijn hand die hij had gebrand aan de vlam van een lucifer, aangestoken en vergeten tegen zijn sigaret te houden. De pijn verdween direct, maar in de gloeiende gaping had hij iets ondraaglijks verschrikkelijks gezien, de afgrijselijke, onpeilbare afgronden van het schaken.”


    Nabokov schrijft over mensen als ware ze schaakstukken. Zo is mevrouw Luzjin een belangrijke tot dame gepromoveerde pion. Onduidelijk blijft echter van welke kleur ze is. In al haar moederlijke toewijding om Luzjin te bewegen tot activiteiten buiten de in haar ogen ongezonde praktijk van het schaken, bespoedigt ze, zonder het zelf door te hebben, zijn ondergang. Luzjin wordt een clandestiene schaker in zijn eigen hoofd, de enige plek waar hij zich nog kan bergen om na te denken over de volgende zet, terwijl mevrouw Luzjin vergeefs probeert een conversatie op gang te brengen over politieke aangelegenheden, in de waan dat hij zich er voor zou interesseren. Luzjin senior, de vader, is een schaakstuk dat al in de opening wordt geofferd. Een stuk die in de weg staat van de ontwikkeling, en met sardonisch genoegen door Nabokov beschreven, een stuk dat van zichzelf denkt een raadsheer te zijn, maar in werkelijkheid een pion is geblokkeerd door een ander stuk (zijn zoon). En dan is er nog de grootmeester Turati, de toren. De stormram die door de ommuurde verdedigingslinie van Luzjin breekt. De naam Turati moet wel een nabokoviaanse samenstelling zijn. ‘Tura’ uit het Roemeens, of het Franse ‘tour’, betekent ‘toren’, in combinatie met de naam van de beroemde Italiaanse grootmeester Ricard Réti. Tura + Reti = Turati. Een plausibele theorie, want Turati wordt in De verdediging omschreven als een gedurfd schaker die graag vanaf de flanken de aanval op het centrum inzet. Laat het nu zo zijn dat Réti een beproefde opening op zijn naam heeft staan die tot de flankspelen wordt gerekend!

    De compositie van De verdediging heeft wel iets weg van een schaakpartij. Het begint met een gesloten beklemmende tsaristische opening. Onverwachte wendingen leidden tot een Italiaans middenspel. De horizon wordt breder. Nieuwe perspectieven doemen op. Liefde. Maar ook toenemende complicaties. Twijfels die leidden tot wanhoop. Het Berlijnse eindspel dat volgt is er een met een in het nauw gedreven paard, dat natuurlijk gekke sprongen maakt. Het eindigt dus met zelf-mat.

    Het paard in het eindspel is vanzelfsprekend Luzjin. Maar zijn rol blijft ongrijpbaar. Hij is als een verdwaald schaakstuk. Per ongeluk beland op een ander schaakbord.  Nabokov koos de naam Luzjin voor zijn hoofdpersonage, omdat Luzjin rijmt op het Engelse illusion, oftewel illusie. In veel van zijn eigenaardigheden doet Luzjin denken aan een joker, een kaart die in het schaakspel niet kan worden uitgespeeld. Luzjin is in een wezen een komisch figuur. Hij stuntelt en blundert zich weg door het leven, en eigenaardig, hij blijft toch redelijk op de been. Voor iemand die niet eens het adres van zijn eigen woning in Berlijn weet, redt hij zich toch nog aardig. Maar dat is niet iets waarvan Luzjin zichzelf bewust is. En daarin schuilt de tragikomische kant van Luzjin. Bijna geen besef van zichzelf en een illusionair beeld van de werkelijkheid om heen. Dat het leven een worsteling is, dringt enigszins door tot Luzjin, maar hij kan het alleen begrijpen door het te vertalen in de taal van het schaken.

    Schets voor een schaakprobleem van de hand van Vladimir Nabokov


    Taalmeester Nabokov beheerste de taal van het schaken als geen ander. Zo componeerde hij tal van ingenieuze schaakproblemen. Een idee voor een specifiek soort schaakprobleem verwerkte hij in De verdediging. Nabokov omschreef het probleem als een ‘omgekeerde analyse’, waarbij de oplosser gevraagd wordt te bewijzen, aan de hand van een bestudering van een stelling, dat zwart’s laatste zet niet een rokade kan zijn geweest, of wel het en passant slaan van een witte pion. Precies het soort duizelingwekkende probleem waarin Luzjin zich zou kunnen verliezen. Geen wonder dat schakers uit ramen springen. Schaken is inderdaad een ongezonde bezigheid.

  • Schaken

    De koude Oorlog op het schaakbord

    Tal (UdSSR) speelt tegen Fischer (USA)

    De schaaksport in de Sovjet-Unie was ten tijde van de Koude Oorlog een wijze van oorlogsvoering met ‘andere middelen’. De geschiedenis van het sovjetschaak weerspiegelt de opmars van de Sovjet-Unie op het wereldtoneel, en uiteindelijk ook de neergang.

    Al in de jaren’20 voorzag Nikolai Krylenko (1885-1938), gevreesd aanklager tijdens showprocessen en fanatiek amateurschaker, dat de schaaksport een bruikbaar paradepaardje zou kunnen worden op het slagveld van de propaganda. Schaken was volgens hem “…een politiek wapen in de proletarische revolutie”.

    De schaaksport zou dan ook een van de weinige intellectuele toevluchtsoorden worden waar intelligentsia zich relatief ongemoeid konden ontplooien. Voor menigeen betekende het zelfs een warm bad van privilege en patronage. Deze voorrechten hadden echter een prijs: uit de pas lopen van de partijlijn was uit den boze op straffe van uitsluiting van toernooien, of, in sommige schrijnende gevallen, nog veel erger dan dat.

    Vanaf de jaren ’30 werd van staatswege een semiprofessionele schaakcultuur gestimuleerd die al snel tot internationale successen zou leiden. In 1948 werd Michail Botvinnik de eerste wereldkampioen schaken die uitkwam voor de Sovjet-Unie.

    De schaakhegemonie van de Sovjet-Unie was daarmee gevestigd, getuige de waslijst aan wereldtitels van 1948 tot aan de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De sterkste sovjetschakers leken als vanzelfsprekend een abonnement te hebben op de wereldtitel.

    De bemoeienis van de KGB

    Een jonge schaker uit de Verenigde Staten, Bobby Fischer (1943-2008), lukte het echter in 1972 de hegemonie van het sovjetschaak – voor even – te doorbreken. Fischer versloeg regerend wereldkampioen Boris Spassky in een legendarische match gehouden in Reykjavik: een tweestrijd die niet van Koude-Oorlogretoriek was ontdaan. Fischer werd in de Amerikaanse media bejubeld als een moderne David die Goliath versloeg, het individu dat een log bureaucratisch systeem wist te verslaan. De machthebbers in de ivoren torens van het Kremlin waren uiteraard ‘not amused’. Het was dan ook geen toeval dat de KGB in de jaren’70 zich intensief ging bemoeien met het herstellen van de sovjethegemonie in de schaaksport.

    Hoe ver de KGB ging om de uitslag van matches om de wereldtitel te beïnvloeden bleek tijdens de tweekampen om de wereldtitel tussen Anatoly Karpov en Victor Kortsjnoi in 1978 en 1981. Anatoly Karpov die in 1975 de wereldtitel overnam van Fischer, was de nieuwe ster aan het firmament van de sovjetschaak. De dissident Victor Kortsjnoi ontvluchtte de Sovjet-Unie in 1976 vanwege onenigheid met de sovjetschaakbond over onder meer de toelating tot internationale toernooien. Uiteraard zou het groot gezichtsverlies betekenen voor de Sovjet-Unie als persona non grata Kortsjnoi de wereldtitel zou veroveren.

    De psychologische oorlogsvoering over en weer achter de schermen spreekt in al zijn verbijsterende details en sensationele anekdotes nog steeds tot de verbeelding. Bizarre taferelen als paragnosten die werden ingezet om de tegenstander mentaal te ontregelen, waren aan de orde van een wedstrijddag. De KGB ging zelfs zover de zoon van Kortsjnoi, Igor, gevangen te nemen tijdens beide evenementen, overduidelijk om de druk op Korstjnoi nog verder op te voeren.

    Codenaam ‘Raoul’

    In het ophefmakende boek The KGB plays Chess (2010) wordt geopperd dat Karpov zelf een KGB-agent was. De codenaam die de KGB Karpov zou hebben meegegeven was blijkbaar ‘Raoul’. De bewijsvoering is nogal dun aangezien deze hypothese vrijwel volledig rust op verklaringen van enkele betrokkenen.

    Of Karpov en ‘Raoul’ een en dezelfde zijn is dus maar de vraag, maar onmiskenbaar bestonden er innige banden tussen Karpov en de Brezjnev-entourage en waarschijnlijk ook met de KGB. Karpov was een loyale volgeling van de partijlijn en bovendien een van de meest getalenteerde schakers van de 20ste eeuw; een belangrijke pion om te koesteren voor de partijleiding. De razendsnelle opkomst van de bevlogen, grillige en begaafde jonge schaker Gary Kasparov (1963) stelde de apparatsjiks in de sovjetschaakwereld voor een probleem: hoe te voorkomen dat Kasparov staatslieveling Karpov van de troon zou stoten.

    Een loopgravenoorlog

    In 1984 speelden Karpov en Kasparov in Moskou voor het eerst tegen elkaar om de wereldtitel schaken. Karpov kende een vliegende start met een aantal overwinningen (5-0). Kasparov wist zich echter te herpakken in de latere stadia van de match. En met drie winstpartijen (5-3) leek hij weer volop in de race te zijn. Het was een loopgravenoorlog gezien de grote hoeveelheid remises. De slijtageslag – mentaal en fysiek – begon Karpov langzaam op te breken. Na 48 afmattende partijen besloot Florencio Camponanes, voorzitter van de Wereldschaakbond FIDE, de match te staken.

    Deze ongebruikelijke beslissing werkte speculaties in de hand dat Camponanes gezwicht zou zijn voor de druk van de KGB om een ongewenste nederlaag van Karpov te voorkomen. In The KGB plays Chess wordt zelfs gesuggereerd dat Camponanes nauwe banden onderhield met de KGB.

    Kasparov (links) en Karpov tijdens de match om het wereldkampioenschap in 1985.

    Kasparov (links) en Karpov tijdens de match om het wereldkampioenschap schaken in 1985.

    Perestrojka

    Een nieuwe match tussen de twee grootmeesters werd georganiseerd in 1985. Wederom in Moskou. De politieke constellatie in de Sovjet-Unie was echter anders dan in het jaar daarvoor: in maart 1985 werd Gorbatsjov de nieuwe partijleider. Ten tijde van de tweede match tussen de twee K’s lanceerde hij zijn hervormende Perestrojka-beleid. Kasparov, die zijn eerste boek zou opdragen aan Gorbatsjov, kon rekenen op de morele steun van de nieuwe machthebbers in Moskou. Van symbolische betekenis was dan ook de aanwezigheid van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Edoeard Sjevardnadze bij de openingsceremonie.

    De match van 1985 werd deze keer beperkt tot 24 partijen. De tweekamp was van hoog niveau en tot en met de allerlaatste partij konden beide kemphanen aanspraak maken op de wereldtitel. Uiteindelijk zou Kasparov die laatste partij winnen, waarmee hij voor het eerst wereldkampioen werd op 22-jarige leeftijd.

    In 1986, 1987 en 1990 zouden Karpov en Kasparov nog drie matches tegen elkaar spelen. Wederom waren de grootmeesters aan elkaar gewaagd, maar als uitdager bleek Karpov niet in staat zijn jongere rivaal te verslaan, ook al scheelde het iedere keer niet veel.

    Eindspel

    Met de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de versnippering van staten die voorheen tot de Sovjet-Unie behoorden, verdween eveneens de vanzelfsprekende suprematie van Rusland in de schaakwereld. Rusland behoort nog steeds tot de sterkste schaaklanden, maar schakers uit andere landen dingen ook weer volop mee om de hoogste eer. Sinds 2007 is Viswanathan Anand uit India de te kloppen wereldkampioen.

    Verder lezen en kijken

    foto’s: Wikimedia (cc)

    Oorspronkelijk gepubliceerd op Geschiedenisbeleven.nl, 7 juli 2011